gemeente
college door zelf te bepalen wat belangrijk genoeg is om vooraf aan de raad mee te delen. De raad
schept op deze wijze echter ook zekerheid voor het college. Het college weet welke informatie hij
in elk geval vooraf aan de raad moet mededelen. Het haalt mogelijke misverstanden en politieke
spanningen uit de lucht.
Voor verschillende privaatrechtelijke rechtshandelingen kunnen in de verordening limietbedragen
worden ingevuld. Bij de rechtshandelingen boven deze limieten wordt het college verplicht vooraf
het gevoelen van de raad in te winnen. Beneden deze bedragen blijft overigens de informatieplicht
voor het college gelden, zoals neergelegd in artikel 169, vierde lid, Gemeentewet, dat wil zeggen
dat het college gehouden is de raad te informeren over het gebruik van collegebevoegdheden
indien er om welke reden dan ook ingrijpende gevolgen zijn te verwachten. Een andere
mogelijkheid voor de vormgeving van dit artikel is het uitdrukken van de limieten in percentages
van het begrotingstotaal.
Het is natuurlijk wel zaak dat de limietbedragen in de verordening voldoende hoog zijn vastgesteld,
zodat het college niet bij elke kleine zaak eerst de raad moet raadplegen. Hierdoor zou kostbare
tijd van de raad en het college verloren gaan en de handelingsvrijheid van het college worden
gefrustreerd. Iets wat de dualiseringsoperatie juist probeert te voorkomen. Voor het vast stellen
van de limieten moet vanzelfsprekend rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken
van de gemeente.
De raad en het college zullen steeds moeten afwegen de kosten die aan de informatievoorziening
is verbonden versus het nut, de toegevoegde waarde ervan. Al snel namelijk wordt er in de
praktijk een overvloed aan informatie gevraagd.
Artikel 8. Jaarrekening
Artikel 8 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering
door het college, cq. de controle van de raad daarop. Basis daarvoor is de productrealisatie. In het
eerste lid wordt daarvoor een kwaliteitseis gesteld. Het tweede lid is de tegenpool van artikel 2, lid
2.
Artikel 9. De financiële positie
De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de
uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.
Artikel 10. Waardering afschrijving vaste activa
De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de "regels voor
waardering en afschrijving activa". Artikel 10 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van
de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiele
vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten
voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten
van geldleningen en het saldo van agio en disagio. De materiele vaste activa worden
onderverdeeld in materiele vaste activa met economisch nut en materiele vaste activa met alleen
maatschappelijk nut.
Het eerste lid bepaalt, dat het saldo van agio en disagio en de kosten voor onderzoek en
ontwikkeling voor een bepaald actief lineair worden afgeschreven in 4 jaar. Deze immateriële
activa mogen volgens het "Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies" ook
ineens ten laste van het resultaat worden gebracht. Er geldt een maximale afschrijvingstermijn van
5 jaar voor de kosten van onderzoek en ontwikkeling en een maximale afschrijvingstermijn voor de
kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio gelijk aan de looptijd